Jos Seckel (1881-1945), Javaans kindermeisje, zonder jaartal
Olieverf op doek, 131 x 67 cm
Objectnummer K339
Margot Langelaan
"Het fraaie uiterlijk van de dame op het portret sluit aan bij de gestileerde en kleurrijke achtergrond van het schilderij. Wie dit Javaanse kindermeisje was, weten we niet. In Den Haag waren in de vroege 20ste eeuw veel kindermeisjes uit Nederlands-Indië aanwezig, ook wel baboes genoemd. Men had voorkeur voor de nauwelijks merkbare en toch zorgvuldige aanwezigheid van een baboe. Zij was vaak aangewezen op de familie met wie zij uit Nederlands-Indië kwam en verbleef daar dan tot op hoge leeftijd in huis.
De kunstenaar Jos Seckel woonde en werkte in die tijd in Den Haag en was er actief als bestuurslid van het Verlotingsfonds van het kunstenaarsgenootschap Pulchri Studio. Seckel zag in zijn omgeving zeker de kindermeisjes uit Indië. Ook staat hij vermeld in de Sumatra Post als jurylid voor een tentoonstelling in Amsterdam. Er waren nauwe contacten met het overzeese gebied.
Het schilderij Javaans kindermeisje is aangekocht door het Rijk in 1939 met geld van het Zomerzegelfonds. Bij de besteding van dit fonds waren sociale overwegingen van groot belang; op deze wijze kregen kunstenaars ondersteuning. De kunstwerken kwamen vaak in aanmerking voor de aankleding van openbare ruimtes. Javaans kindermeisje hoorde bij de aankopen van categorie A, dit was de hoogst gewaardeerde categorie."
Hasti Tarekat Dipowijoyo
"Deze dame moet een belangrijke rol spelen in een gezin met kleine kinderen. Ze neemt meestal de rol van de moeder over bij het opvoeden. Iemand die slaapt, zorgt en speelt met de kinderen, vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week. Deze taak stopt alleen als ze te oud wordt, ziek is of sterft. Ze blijft meestal haar hele leven vrijgezel en wijdt zich volledig aan het geadopteerde gezin waarin ze woont.
Mijn familie had een kindermeisje in Bandung, Indonesië. Ze heeft me opgevoed tot ze te oud was om te werken, maar ze bleef bij ons tot ze stierf. Soms ging ik naar haar kampong in de buitenwijk van Bandung. We namen het openbaar vervoer, een ‘angkot’ (van ‘angkutan kota’, een klein busje dat overal kan stoppen, want er zijn geen specifieke haltes), en liepen over lange rijstvelden om haar bescheiden hut te bereiken. Het was heet en vermoeiend, maar ik voelde me altijd veilig als ik haar handen vasthield. Ik noemde haar Enek, een afkorting voor oma in Soendanees.
Mijn Enek droeg een ‘kebaya’, een lange doek van batik die werd gedragen als een sarong en haar haar was altijd in ‘sanggul’-stijl. Ze leek precies op het kindermeisje op dit schilderij. Het verschil is alleen dat mijn Enek een Soendanese, West-Javaanse was. De oppas op het schilderij moet afkomstig zijn uit Midden-Java of Oost-Java. Wanneer de term Java door de Nederlanders werd gebruikt, betekende dit meestal Midden- of Oost-Java."
Wim Manuhutu
"In de koloniale samenleving van Nederlands-Indië hadden alle (Indo-)Europese families die zich dat konden veroorloven, Indonesische bedienden die allerlei taken binnen het huishouden verrichtten. De vrouwelijke bedienden werden meestal met de algemene term ‘baboe’ aangeduid. De dagelijkse verzorging van de kinderen was ook haar taak. Daarom speelt ze in de Indische literatuur vaak een rol in de jeugdherinneringen van auteurs. In de regel bleven de bedienden achter, wanneer een familie naar Europa ging voor verlof of na het einde van een dienstverband of pensionering. In sommige gevallen werden ze meegenomen. De zogeheten ‘zee-baboe’s’ woonden dan bij de families in of in een pension met collega’s. Dit was bijvoorbeeld in Den Haag het geval. De mogelijkheid bestaat dat Seckel – die in Rotterdam en Den Haag werkte – een van hen heeft gevraagd om voor hem model te staan. Ze is gekleed in ‘sarong’ (wikkelrok) en ‘kebaya’ (witte kraagloze blouse).
Tegenwoordig wordt de term ‘baboe’ niet meer gebruikt vanwege de negatieve connotatie van ondergeschiktheid in een koloniale omgeving, maar wordt ‘pembantu’ (hulp) gebruikt."