Anoniem, Portret van Arnold van Tets (1684-1724), begin 18de eeuw
Olieverf op doek, 47 x 38,5 cm
Objectnummer C563
Hasti Tarekat Dipowijoyo
"Ik woonde in Cirebon en bezocht Banten vaak, maar het is nogal moeilijk voor te stellen dat een persoonlijkheid met goud lang haar en zwart zwaar fluwelen uniform ook in deze gebieden heeft gewoond. Het moet vreselijk zijn om zulk dik materiaal te dragen in een tropisch klimaat. Cirebon en Banten zijn in mijn gedachten twee kuststeden met brandende zon, altijd heet en vochtig.
Tegenwoordig zijn het industriële steden met een constante stroom vrachtverkeer, asfaltwegen met veel gaten, stoffig en zielloos. Cirebon verbindt West- en Midden-Java, Banten verbindt Java en Sumatra. Het zijn belangrijke slagaders voor economische activiteiten, maar absoluut geen steden om te wonen.
Banda was vroeger een reden waarom de Europeaan naar Nederlands-Indië kwam. Het is nogal triest om Banda nu te zien in vergelijking met de hoogtijdagen van de gouden 17de eeuw van kruiden. Een analogie voor het Banda van nu is een grandioze oude dame die haar rijkdom en macht verloor.
Arnold van Tets moet een zeer belangrijke officier zijn geweest met drie posities op de hoogste rang en strategische handelslocaties in Nederlands-Indië. Ik heb zijn naam echter nooit in geschiedenisboeken gehoord."
Ineke Mok
"Is dit een koloniaal portret? Aan het schilderij is dat niet te zien; op de achtergrond geen kasteel van Batavia of plantage, geen zeegezicht met handelsschepen, geen papegaai of globe. Alleen Van Tets zelf is in beeld, het licht valt vol op zijn bleke gezicht, de lange blonde pruik met krullen en de witte sjaal. Is het zijn kamerjas, wellicht een Japanse ‘rok’ van zijde of fluweel, die een connectie met de VOC verraadt? Of de donkerblauwe kleur ervan die met indigo uit Curaçao bereikt kon worden?
Voor de reden van het portret moeten we volgens mij naar zijn moeder, Maria van Rossen. Haar man, de chirurgijn en poorter Willem van Tets, was in 1690 al overleden, waarna zij in de Warmoesstraat te Amsterdam achterbleef met vier kleine meiden en een jongen: Arnold. Bijna twintig jaar later dreigt ze met diens vertrek naar Batavia haar enige zoon te verliezen. Met een portret houdt ze hem bij zich.
Voor haar blijft Van Tets onveranderd, terwijl aan haar zoon de koloniale werkelijkheid gaat kleven van uitbuiting en slavernij, waar hij actief aan meewerkt; Van Tets schopt het tot resident van Cheribon en wordt in 1724 aangesteld als gouverneur van Banda. Daar overlijdt hij hetzelfde jaar. Zijn enige zoon en vervolgens diens enige zoon treden in zijn voetsporen: Lambert Jacob wordt aangesteld als gouverneur-generaal voor de WIC op het fort Elmina (hij overlijdt er in het jaar van aantreden), kleinzoon Arnoldus Adrianus verwerft kapitaal als koopman te Batavia, wordt burgemeester te Dordrecht en zou jaarlijks zo’n 33.000 VOC-guldens via de Kamer van Amsterdam ontvangen. Hij heeft niet alleen zichzelf, maar ook zijn twee vrouwen en zijn acht kinderen laten portretteren. Zijn fortuin dankte hij, ook via zijn vrouw, aan de koloniën. Het begon allemaal met zijn opa, Arnold van Tets."
Eric Domela Nieuwenhuis
"Arnold van Tets trouwde in 1709 in Batavia met de daar geboren, 14-jarige Adriana Dudde, dochter van een deken en schepen van Batavia. In datzelfde jaar verkreeg Arnold als garnizoensboekhouder te Semarang de rang van onderkoopman. Vier jaar later werd hij daar koopman en administrateur en in 1717 opperhoofd (of gezaghebber) van Cirebon op Midden-Java. Vervolgens werd hij in 1720 opperkoopman, gezaghebber en raad van Bantam, een belangrijke havenstad aan de noordwestkust van Java, dat sinds 1680 een protectoraat was van de VOC. Ten slotte werd Van Tets in 1724 landvoogd van Banda, een groep eilanden nabij Ambon. Banda was de enige bron voor de specerijen nootmuskaat en foelie. De VOC had sinds het begin van de 17de eeuw het monopolie op deze kruiden en verdiende enorme bedragen aan vooral de nootmuskaat. Het is de bevolking van de Banda-eilanden die in 1621 op bevel van Jan Pietersz. Coen tijdens een uiterst wrede strafexpeditie vrijwel geheel is uitgemoord. Om daarna de nootmuskaat toch te kunnen verbouwen werden door de VOC uit andere delen van Indië, de Coromandelkust en Madagaskar slaafgemaakten aangevoerd. Van Tets was daar maar heel kort landvoogd; hij overleed al een maand na aankomst."